Minister verlaagt mestproductieplafond per 1 januari 2025
Vanaf 2022 mag de nationale mestproductie niet hoger zijn dan de gerealiseerde mestproductie in 2020 (respectievelijk 489,4 miljoen kg stikstof en 150,7 miljoen kg fosfaat) en vanaf 2025 moet de nationale mestproductie met nog eens ongeveer 10 procent teruggebracht worden.
Volgens de minister is verlaging van het mestproductieplafond nodig om aan de voorwaarden van de Europese derogatiebeschikking die geldt tot eind 2025 te voldoen. De maximale hoogte van de nationale mestproductie is vastgelegd in de meststoffenwet. Hierin staat nu nog dat de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen ten hoogste 504,4 miljoen kilo stikstof en 172,9 miljoen kilo fosfaat per jaar mag bedragen.
Dit betekent echter dat nog ruim een jaar het in de meststoffenwet vermelde nationale mestproductieplafond niet in overeenstemming is met de voorwaarden uit de derogatiebeschikking, stelt Adema in de Kamerbrief. ‘Dit vind ik niet gewenst, temeer omdat dit door de Commissie kan worden opgevat als een signaal dat Nederland zich niet zou willen houden aan de voorwaarden uit de derogatiebeschikking. Daarom wil ik nog dit jaar via een ministeriële regeling de hoogte van het in de meststoffenwet vermelde nationale mestproductieplafond in overeenstemming brengen met het geldende nationale mestproductieplafond uit de derogatiebeschikking. Deze ministeriële regeling wil ik per 1 januari 2024 laten ingaan. De hoogte van het nationale mestproductieplafond is dan gelijk aan de daadwerkelijk gerealiseerde mestproductie in 2020, zijnde 489,4 miljoen kg stikstof respectievelijk 150,7 miljoen kg fosfaat.
Sectorale plafond
De Europese derogatiebeschikking stelt geen voorwaarden aan de maximale hoogte aan de mestproductie per sector. Daarom stelt de landbouwminister per 1 januari 2024 de hoogte van de mestproductieplafonds voor melkvee, varkens en pluimvee gelijk aan de door deze sectoren werkelijk geproduceerde hoeveelheid mest in 2020, uitgedrukt in kilogrammen stikstof en fosfaat.
De hoogte van de mestproductieplafond zal voor de verschillende sectoren nog verder naar beneden moeten om onder de norm vanaf 1 januari 2025 te komen, stelt Adema. Hij gaat daarover in gesprek in gesprek met vertegenwoordigers van de verschillende sectoren. ‘In die gesprekken worden wat mij betreft niet alleen de (verwachte) effecten van de in het kader van de aanpak stikstofproblematiek op dit moment openstaande beëindigingsregelingen in de veehouderij (Lbv en Lbv-plus) meegenomen, maar ook het effect van de onder maatschappelijke druk veranderende vraag naar producten met meer aandacht voor dierenwelzijn.’
Lees verder onder de tabel
Uit de tabel blijkt dat de mestproductie van alle sectoren in 2022 lager uitkomt dan het productieplafond zoals die per 1 januari 2024 gaan gelden. De enige uitzondering vormt de fosfaatproductie die hoger ligt dan het plafond.
Minister Adema verwacht dat het nationale plafond het komende jaar voor stikstof met 7 procent zal moeten dalen en fosfaat met 9 procent om onder de per 2025 norm te komen. Hij verwacht dat aanvullende maatregelen nodig zijn om onder de nationale mestproductie plafond van 2025 te komen. ‘Het effect van die aanvullende maatregelen en de resultaten van de Lbv en Lbv-plus op het doelbereik zal door mij gemonitord worden en zo nodig zullen extra aanvullende maatregelen getroffen moeten worden. Over deze extra aanvullende maatregelen, zoals de mate van verhoging van het afromingspercentage bij overdracht van fosfaatrechten, ga ik het gesprek aan met sectorpartijen. Daarbij is de insteek gericht op het voorkomen van een generieke korting op fosfaatrechten om te voldoen aan de mestproductieplafonds uit de derogatiebeschikking.’
Eexcretieforfaits
Om te voorkomen dat mestproductie kan toenemen besluit de landbouwminister om de actualisatie van de excretieforfaits voor melkvee uit te stellen en ziet hij voorlopig af van het openstellen van de fosfaatbank.
De Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft eind 20214 geadviseerd om voor melkvee de huidige excretieforfaits voor stikstof en fosfaat te actualiseren en de range van melkproductieklassen uit te breiden. De CDM geeft in haar advies aan dat als gevolg van de aanpassing van de excretieforfaits er, binnen de toegekende fosfaatrechten, op sectorniveau ruimte ontstaat voor extra fosfaatproductie. ‘Als deze extra ruimte volledig wordt benut voor het houden van meer dieren dan zal volgens de CDM de stikstofproductie toenemen met 13 tot 14 miljoen kg. Dit vind ik geen wenselijke ontwikkeling gezien de opgave om de stikstofproductie juist te reduceren’, schrijft Adema in de Kamerbrief. Dit betekent dat voor bijna 1.100 bedrijven met een hogere gemiddelde melkproductie van 10.624 kg het fosfaatexcretieforfait gefixeerd blijft op 49,3 kg per dier.
Fosfaatbank
Met de fosfaatbank wil het kabinet de grondgebondenheid in de melkveesector bevorderen. Het idee is dat bij overdracht van fosfaatrechten de afgeroomde rechten in de vorm van tijdelijke ontheffingen worden gegeven aan grondgebonden (jonge) landbouwers in de sector. De fosfaatbank is tot nu toe nog niet opgesteld omdat het aantal fosfaatrechten in de markt plus de naar aanleiding van bezwaar en beroep verleende ontheffingen, en daarmee de potentiële fosfaatproductie, tot nu toe het sectorale fosfaatproductieplafond voor melkvee oversteeg.
De productie van fosfaat lag in de melkveehouderij per 1 juli 2023 met 84,7 miljoen kilo echter lager dan het fosfaatplafond van 84,9 kilo uit de meststoffenwet. ‘Die situatie verandert zodra per 1 januari 2024 de door mij voorgestane verlaging van het fosfaatproductieplafond voor melkvee naar 73,6 miljoen kg wordt doorgevoerd’, schrijft Adema aan de Tweede Kamer. ‘Los nog van het feit dat er in de komende jaren geen ruimte is voor het openstellen van de fosfaatbank, zal het wel openstellen van de fosfaatbank resulteren in een toename van de mestproductie. Dit vind ik niet wenselijk gezien de opgave om de fosfaat- en stikstofproductie juist te reduceren tot onder het niveau van het mestproductieplafond dat geldig is vanaf 2025.’
Om de mestproductie te laten afnemen overweegt de landbouwminister om het afromingspercentage bij overdracht van fosfaatrechten te verhogen. Daarover gaat hij in gesprek met vertegenwoordigers met de sectorpartijen.
LTO: Generieke verlaging van productieplafonds helpt niet bij verduurzamen
LTO en POV vinden het verlagen van de productieplafonds geen effectief beleid voor het verbeteren van de waterkwaliteit. ‘Dit zijn wéér meer middelvoorschriften in plaats van het werken naar doelvoorschriften’, laat de boerenbelangenbehartiger in een schriftelijke reactie weten. ‘Daarnaast is het totaal niet realistisch, gezien het korte tijdspad dat sectoren nu wordt opgelegd. Het kan niet zo zijn dat dit leidt tot generieke kortingen en – doordat bedrijven daarmee ernstig in hun verdienvermogen worden aangetast – de facto tot een koude sanering van de veehouderij.’
Wat LTO en POV betreft moet een generieke korting ten alle worden voorkomen. Daarnaast vragen zij zich af of het überhaupt haalbaar en rechtvaardig is om verlaging van de plafonds in zo’n korte tijd te doen. De beëindigingsregelingen hebben lang op een goedkeuring van de Europese Commissie gewacht en konden daardoor ook pas later worden opengesteld. Dit maakt dat het tijdspad verschuift. Daarnaast zijn de innovatie- en verplaatsingsregelingen nog niet duidelijk. LTO en POV zijn dan ook van mening dat eerst deze regelingen hun werk moeten doen voordat er andere vergaande maatregelen worden ingevoerd.
Verkeerde instrument
LTO melkveehouderij vindt de daling van het mestplafond absoluut niet realistisch in een tijdspad van slechts 1 jaar. „Met 10 procent krimp in slechts één jaar is het wachten op grote ongelukken”, aldus Erwin Wunnekink voorzitter van de Vakgroep Melkveehouderij. De sector kan 10 procent krimp op het eigen productieplafond incasseren maar alleen als het wordt weggezet in de tijd. Door het al ingezette beleid op vrijwillige opkoop en afroming van fosfaatrechten en daarbij het natuurlijke verloop in de sector en verdere efficiëntie gaat het de sector lukken. Maar een termijn van slechts 1 jaar is financieel niet op te vangen en legt de sector lam voor investeringen die ook voor andere doelen nodig zijn. LTO Melkveehouderij is daarom ook faliekant tegen een generieke korting.
De vakgroep Pluimveehouderij kan zich totaal niet vinden in de korting die aan de pluimveesector wordt opgelegd. Vakgroepvoorzitter Kees de Jong: „De pluimveesector heeft haar mestafzet al jaren geleden opgelost. 95 procent van de Nederlandse pluimveemest komt niet op de Nederlandse bodem en wordt verwerkt of er wordt energie mee opgewekt. De pluimveesector heeft part nog deel aan de problematiek. Op deze wijze wordt een sector die vooroploopt door de minister afgestraft. Zeer frustrerend. Dit helpt niet in het terugwinnen van het vertrouwen in de overheid.”
POV is tegen een verlaging van het mestproductieplafond. De varkenshouderij heeft in het verleden nog nooit het sectorale productieplafond overschreden. Daarnaast wordt het grootste gedeelte van de mestproductie verwerkt en is er een buffer nodig voor de verduurzaming van de varkenshouderij.