Wereldbevolking in 2050 voeden uitdaging voor veevoerindustrie
![Beeld ter illustratie.](http://d3ncyx4db87lab.cloudfront.net/06/19/662/fabriek_aanvoer_forfarmers-_lochem_aanvoer_schepen_s_r.-detail.jpg)
Op 23 maart 2022, op het 64e Intercoop Diervoedercongres in Salzburg, Oostenrijk. Eén van de sprekers was professor Wilhelm Windisch, voorzitter diervoeding aan de Technische Universiteit München. Hij gaf een presentatie getiteld: 'Uitdagingen voor mengvoerproducenten bij 'duurzame' veehouderij - Welke maatregelen moeten op korte, middellange en lange termijn worden genomen?'. SFR legt uit hoe we kunnen bijdragen aan het vinden van oplossingen voor deze uitdagingen voor de voederindustrie.
De wereld voeden tegen 2050
Professor Windisch legt uit dat tegen 2050 de wereldbevolking met 30 procent zal toenemen, de voedselconsumptie zal verdubbelen, de vereiste veevoederproductie zal verdubbelen, maar dat het beschikbare landbouwareaal per persoon met 30 procent zal afnemen. Dit zal leiden tot een intensivering van de concurrentie tussen menselijke voeding en diervoeding. Bovendien zal dit grote gevolgen hebben voor de klimaatcrisis.
Binnen de productie op landbouwgrond wordt onderscheid gemaakt tussen eetbare en niet-eetbare biomassa, waarbij eetbare biomassa door de mens kan worden geconsumeerd (bv. granen) en niet-eetbare biomassa niet. Plantaardige landbouwproducten bestaan hoofdzakelijk uit niet-eetbare biomassa, zoals stro, klaver, luzerne en gras. In het algemeen omvat 1 kg plantaardig landbouwproduct ten minste 4 kg niet-eetbare biomassa. De spreker stelt dat vee een onmisbaar element van de agrarische bio-economie is, dat niet-eetbare biomassa omzet in hoogwaardig voedsel. Bovendien stelt hij dat een groot deel van de plantaardige nutriënten via stalmest weer in de agrarische materiaalkringloop terechtkomen.
Concurrentie tussen levensmiddelen en diervoeders
De concurrentie tussen voedsel en voeder is vooral relevant in het geval van pluimvee omdat het een hoge efficiëntie van de omzetting van biomassa in hoogwaardige voedereiwitten mogelijk maakt, en dit gepaard gaat met een lager verbruik van hulpbronnen (land, water) en minder milieurelevante emissies dan in het geval van herkauwers (bv. runderen, schapen).
Door de toenemende schaarste van landbouwgrond zal deze vorm van voedselconcurrentie tussen mens en vee in de toekomst echter moeten afnemen. Dat terwijl herkauwers, dankzij hun vermogen om niet-eetbare biomassa te benutten, aan belang zullen winnen ondanks hogere milieurelevante emissies. In dit opzicht houdt de varkensproductie het midden tussen pluimvee en herkauwers. Mits alleen de toch al beschikbare niet-eetbare biomassa wordt gevoerd, heeft dit volgens de spreker geen nadelige gevolgen voor het verbruik van grond, water en andere hulpbronnen.
Uitdagingen voor de diervoederindustrie
Om de nadelen in termen van omzettingsefficiëntie en emissies tot een minimum te beperken, moet met name meer aandacht worden besteed aan de voederwaarde van de niet-eetbare agrarische biomassa. De maatregelen variëren van de aanvulling van beperkende nutriënten (bijvoorbeeld aminozuren) en de verwijdering van anti nutritionele bestanddelen tot de verbetering van de verteerbaarheid van de niet-eetbare bestanddelen van gewassen door veredeling of genetische manipulatie. Dit impliceert de volgende uitdagingen voor de voerindustrie:
- Toenemende beperking van de beschikbaarheid van basisvoeders met een hoge nutriëntendichtheid zoals granen, maïs en sojabonen, wat vooral relevant is voor de varkens- en pluimveeproductie
- Terugvallen op regionale voedermiddelen, wat kan leiden tot schaarste en meer variatie in de voederwaarde van de beschikbare voedermiddelen.
- Toenemende druk om voetafdrukken (CO2, methaan, N, water, land) en voedselconcurrentie te verminderen.
Hoe kan de voederindustrie deze uitdagingen aangaan?
Professor Windisch stelt verschillende manieren voor om die uitdagingen aan te gaan: ten eerste is een grondige analyse van het nutriëntengehalte van (nieuwe) diervoeders of bijproducten nodig. Ten tweede moet de voedingswaarde van grondstoffen en bijproducten worden gemaximaliseerd, bijvoorbeeld door verwerking en toevoegingen (enzymen). Ten derde moet er binnen de circulaire economie een goede samenwerking zijn tussen de landbouw en de diervoeder- en levensmiddelenindustrie. Ten vierde moet er een goed inzicht in en aangifte van voetafdrukken zijn. Ten slotte moet er een goed inzicht zijn in de concurrentie tussen levensmiddelen en diervoeders, die moet worden geoptimaliseerd.
Tekst: Schothorst Feed Research
Beeld: Susan Rexwinkel