NVWA strikter op juiste indeling looppoten pluimvee

De maatregel van de NVWA volgt uit de regelgeving rond dierlijke bijproducten in combinatie met de regelgeving voor grondstoffen voor diervoeding.
„Op dit moment wordt er nog overleg gevoerd over de praktische uitvoering in de slachthuizen. Looppoten met ernstige voetzoollaesies dienen ingedeeld te worden in dierlijke bijproducten categorie 2 (DBP cat 2). Voor de praktische uitvoering van de selectie op de pootjes heeft de NVWA aangegeven dat de ernstige voetzoollaesies (DBP cat 2) waar het hier om gaat, overeenkomen met de gebruikelijke voetzoollaesiescore (VZL score) 2 bij vleeskuikens. Op deze manier is de slachthuizen de mogelijkheid geboden om een technische oplossing voor de uitvoering van een correcte scheiding te implementeren.”
„Klasse 2 is een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking (artikel 6.5 lid 2 Regeling houders van dieren). Het gaat in slachterijen om individuele poten. Ook bij een VZL score van onder de 80 kunnen een paar poten met klasse 2 zitten”, zegt de NVWA-woordvoerder.
Mark den Hartog, plaatsvervangend secretaris bij brancheorganisatie Nepluvi, geeft aan de interpretatie van de NVWA over de EU wet over bijproducten niet te kunnen volgen: „In de wet is een opsomming van allerlei bijproducten als veren, koppen, onderpoten, varkenshaar en huiden weergegeven die categorie 3 zijn. Dit is ongeacht de status van die producten. Het is op zijn zachtst gezegd gek dat de wet al decennia ongewijzigd is, maar nu moet er voor één bijproduct uit die gehele opsomming een nieuw beleid komen.” Hij besprak de interpretatie van de NVWA in hun Europese werkgroep. „Ook de brancheorganisaties uit de andere lidstaten waren erg verbaasd over de Nederlandse interpretatie op dit punt; Zij stellen allemaal dat ook de onderpoten categorie 3 materiaal zijn. We zijn nog in overleg met de NVWA en hopelijk sluiten ze zich aan bij de werkwijze van andere landen, omdat er anders onterecht hoogwaardige dierlijke eiwitten worden vernietigd en ons speelveld in Europa ernstig wordt verstoord.”
Verandert niets voor vleeskuikenhouders
Voor de vleeskuikenhouder verandert er niets ten aanzien van de uitvoering en score van de voorgeschreven voetzoollaesietelling en de gevolgen daarvan. „Indien een bedrijf een jaarlijks gemiddelde van boven de 120 punten heeft in één of meerdere stallen, krijgen ze bezoek van een NVWA inspecteur. Deze bedrijven worden standaard bezocht in het kader van risico gericht toezicht. Dit is geen nieuwe werkwijze. Dat is al jaren zo”, betoont Mastenbroek. „En bij zeer ernstige welzijnsafwijkingen ontstaan in de stal bij meer dan 50 procent van de aangevoerde dieren, dit zijn VZL klasse 2, borstblaren en hakdermatitis, die de NVWA toezichthouder inspecteert, kan de houder een kennisgevingsbrief of voornemen tot een bestuurlijke boete verwachten. De boete is 1.500 euro. Ook dit is niet nieuw en maakt al onderdeel uit van de huidige werkwijze van de NVWA.”
Vleeskuikenhouders geven aan dat voerkwaliteit een zeer grote invloed heeft op de mate van voetzoollaesies. De NVWA gaat echter geen voerfabrikanten waarschuwen of beboeten waarvan kuikens vaak in klasse 2 terechtkomen. „De NVWA heeft geen inzicht in voerleveranciers en soort voer per bedrijf. VZL zijn voor de NVWA niet aantoonbaar te herleiden aan alleen de kwaliteit van het voer. De oorzaak kan een combinatie van factoren zijn. De wetgever vraagt van de vleeskuikenhouder dat de jaarlijkse score onder de 80 punten ligt. De vleeskuikenhouder is zelf verantwoordelijk voor het voorkomen van VZL. Hiervoor kan hij advies vragen aan bijvoorbeeld de dierenarts, een klimaatspecialist of de voerleverancier.”