Commissie-Hordijk: AERIUS leidt tot schijnzekerheid
In haar eerste rapport, in maart van dit jaar, gaf de commissie nog aan dat het Nederlandse meet- en regelsysteem voor stikstof voldoende geschikt was. Maar in haar eindrapport komt ze hier, wat het AERIUS-model betreft, op terug. „AERIUS is in de huidige vorm niet geschikt voor vergunningverlening”, is de harde conclusie van Hordijk.
Wel kan het rekenmodel en de toepassing ervan op korte termijn worden aangepast, zodat het geschikter is voor gebruik. Om het model in te blijven zetten voor vergunningverlening, adviseert het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof Aerius gelijkwaardiger, robuuster en transparanter te maken.
Het belangrijkste bezwaar van de commissie is dat er sprake is van een onbalans tussen het detail dat het beleid vraagt en de mate van wetenschappelijke onzekerheid in het berekenen van de depositie, oftewel de hoeveelheid stikstof die neerkomt. Deze onbalans is volgens de commissie wel te verbeteren zodat Aerius beter toepasbaar is voor het verlenen van vergunningen.
Aerius aanpassen
Het adviescollege is van mening dat het rekenhart van Aerius gelijkwaardiger, robuuster, eenvoudiger en transparanter moet worden gemaakt. Gelijkwaardiger door voor verkeer op eenzelfde manier te rekenen als voor andere bronnen en dus de depositie na 5 kilometer ook mee te nemen.
Op dit moment wordt verspreiding van emissies van wegverkeer op meer dan vijf kilometer afstand niet meer meegenomen, waar er geen afstandsgrens zit aan de theoretische depositie van stikstof uit bijvoorbeeld de landbouw of industrie. Als je hier al verschil in zou willen aanbrengen, stelt Hordijk, dan zou je juist een grens willen hanteren bij de emissie van landbouwbedrijven, omdat van ammoniak een groter deel van de emissie dichter bij de bron neerslaat dan bij NOx. Maar volgens de commissie is het beter om alle sectoren gelijk te behandelen.
Het rekenmodel kan robuuster door de depositie niet op een hexagoon, maar op een hoger aggregatieniveau te berekenen waardoor de onzekerheid bij de doorrekening afneemt. Dit kan bijvoorbeeld door te werken met clusters van hexagonen ingedeeld naar habitattype.
Eenvoudiger en transparanter door een bron-receptormatrix te hanteren. Deze matrix geeft een relatie weer tussen de receptor (in dit geval een natuurgebied) en de bron (emissie). Daardoor wordt op een efficiënte en generieke manier het effect van een bepaalde bron op de depositie in een specifiek gebied inzichtelijk. Dit maakt de rekenmethodiek eenvoudiger en zorgt voor een gelijke beoordeling van verschillende soorten bronnen.
Drempelwaarde
Deze verbeteringen zijn op korte termijn te realiseren en maken het instrument geschikter voor vergunningverlening. Op deze manier is er minder onbalans tussen de beleidsmatige eis van detailzekerheid en de mogelijkheid (of onmogelijkheid) om die zekerheid wetenschappelijk te bieden.
Het uitgangspunt voor vergunningverlening moet blijven dat er minder stikstof op gevoelige natuurgebieden neerkomt. Hiervoor geldt momenteel een zeer lage drempelwaarde van 0,005 mol/ha per jaar. Die drempelwaarde kan volgens de commissie hoger worden als de regering erin slaagt om via het generieke stikstofbeleid de 'stikstofdeken' in Nederland dunner te maken.
Meet- en rekensysteem optimaliseren
Andere aanbevelingen hebben betrekking op het optimaliseren van het meet- en rekensysteem. Door verschillende modellen te combineren (modelensemble) wordt het geheel sterker dan de delen. Ook het gebruik van satellietmetingen draagt bij aan de versterking van het systeem. Voor goede modellering is het van belang om meer te meten en dit ook te doen voor meer stoffen en voor de droge depositie. Aan de voorkant verdient de bepaling van de hoeveelheid emissies meer aandacht. Een betere governance kan bijdragen aan een transparanter en robuuster modelinstrumentarium. Door het inrichten van een nationaal onderzoeksprogramma komt nationale en internationale kennis bij elkaar en kan er meer geleerd worden van andere landen.
Buitenland
De commissie heeft de meting en modellering van stikstofemissie en -depositie in Nederland vergelijken met het buitenland - België, Duitsland en Denemarken. Deze landen doen dat op een vergelijkbare manier als Nederland, concludeert de commissie, al zijn er accentverschillen. De grote verschillen zitten echter in het beleid dat op grond van deze modellering wordt gevoerd. Zo gebruikt Denemarken een eenvoudige afstandstabel voor vergunningverlening en hanteren België en Duitsland (vooralsnog, stelt Hordijk) veel ruimere drempelwaarden.
14:30: Het artikel is geüpdatet n.a.v. de persconferentie van de Commissie-Hordijk
Tekst: Stefan Buning
Geboren en getogen op een melkveebedrijf in de Achterhoek. Sinds 1998 werkzaam als redacteur bij Agrio. Als chef Melkvee is hij samen met zijn team verantwoordelijk voor het kritisch volgen van alles wat er in en om de melkveehouderij in Nederland gebeurt.
Tekst: Wim van Gruisen
Zoon van een Zuid-Limburgse pluimveehouder met eigen slachterij, geschoold als econoom. Sinds 2011 in dienst van Agrio, waar hij artikelen schrijft voor de regio- en vakbladen en de Agrio-websites. Zijn focus lag aanvankelijk op landbouweconomie, tegenwoordig vooral op de Haagse en Brusselse politiek.
Beeld: Ellen Meinen