Verplichte monitoring M.s. aangepast
'Meer garantie dat ouderdier M.s.-vrij uit opfok komt'
M.s. komt relatief veel voor bij vleeskuikenouderdieren. „Zo’n 40 tot 50 procent van de vleeskuikenouderdieren is aan het eind van een koppel besmet. Dit percentage is al jaren vrij stabiel”, vertelt Faber.
M.s. is niet schadelijk voor vleeskuikenouderdieren maar kan wel negatieve gevolgen hebben voor de nakomelingen. „Een groot deel van de nakomelingen van M.s.-besmette vleeskuikenouderdieren is ook besmet met de bacterie. De gevolgen van coli of Infectieuze bronchitis (IB)-uitbraak bij vleeskuikens zijn veel groter indien de kuikens met M.s. besmet zijn”, legt Faber uit. „M.s. versterkt het negatieve effect van een coli of IB-uitbraak.”
Onderzoek
De gezamenlijke kring opfok en vermeerdering van LTO/NOP en NVP liet de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) onderzoek naar M.s. omdat ze het aantal besmettingen wil verlagen. „Uit onderzoek van de GD blijkt dat 60 procent van de M.s. besmettingen aan het eind van de opfok tot aan week 30 in de vermeerderingsstal plaatsvindt”, vertelt Faber. „We willen graag weten wanneer die besmetting exact plaatsvindt. Eendagskuikens vanuit de fokkerij zijn allemaal M.s.-negatief. We willen weten of de dieren in de opfok al besmet raken, tijdens het transport of in de vermeerderingsstal. Wanneer we dat weten, kunnen we daar op inspelen.”
Om de ziekte het hoofd te bieden, laten steeds meer vleeskuikenouderdierenhouders hun dieren enten tegen M.s.. „Enten maakt de bestrijding van de ziekte nog moeilijker”, vindt Faber. „Door te enten roei je M.s. niet uit. Geënte kippen kunnen de ziekte bij zich dragen, waardoor je verspreiding in stand houdt.” Wat wel de beste aanpak tegen de ziekte is, weet Faber ook niet. „Het is een zeer hevige uitdaging om het aantal besmettingen terug te dringen. Daar gaan we als belangenbehartigers samen met de GD en dierenartsen de komende jaren mee aan de slag.”
‘AVV voor diergezondheid nodig’
„Als de Nederlandse pluimveesector zichzelf een dienst wil bewijzen, hebben we een faciliterende overheid nodig die ons een algemeen verbindendverklaring (AVV) geeft voor diergezondheid”, stelt Faber.
„Vroeger bepaalde het Productschap voor Pluimvee en Eieren (PPE) de wet- en regelgeving voor diergezondheid in de pluimveesector. Dat werkte uitstekend omdat daar kundige mensen zaten die wisten waarover ze het hadden. Nu bepaalt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de wet- en regelgeving voor diergezondheid. Bij LNV werken geen specialisten zoals vroeger bij het Productschap. Binnen de pluimveesector zijn die specialisten er wel. Daarom hebben we een AVV nodig voor diergezondheid. Indien we als sector zelf de wet- en regelgeving voor diergezondheid mogen bepalen, kunnen we het diergezondheidsniveau van de Nederlandse pluimveesector omhoog tillen”, legt Faber uit.