'Risico op insleep van vogelgriep blijft aanwezig'
Dat zeggen professor Arjan Stegeman van de Universiteit Utrecht en onderzoeker Armin Elbers van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Stegeman en Elbers deden de afgelopen jaren onderzoek naar vogelgriep. Op een pluimveebedrijf met 7.000 biologische leghennen in het Deense Glostrup, nabij Kopenhagen, werd vorige week laagpathogene H5 vogelgriep vastgesteld.
„In het geval in Denemarken gaat het om een laag pathogeen vogelgriepvirus. Dergelijke virussen van H5 en H7 types zijn eigenlijk altijd aanwezig in Europa onder wilde vogels. Naar mijn mening verandert het risico voor Nederland hierdoor niet”, zegt Stegeman.
Twee tot zes introducties per jaar
Elbers beaamt de zienswijze van Stegeman. Elbers: „Het gaat om een laag-pathogene aviaire influenza (LPAI) virus van H5 subtype. Wij hebben in Nederland jaarlijks twee tot zes introducties van een LPAI virus van H5 of H7 subtype.”
„Als er actief circulerend LPAI H5 of H7 virus wordt gevonden op een pluimveebedrijf, wordt het geruimd (zoals in Denemarken is gebeurd). Dit wordt gedaan omdat er een kans is dat het LPAI H5 of H7 muteert naar de hoog-pathogene (HPAI) vorm, die catastrofaal is”, verklaart Elbers
„Als er snel oplopende, exponentiële, sterfte wordt gezien op een pluimveebedrijf is men sowieso genoodzaakt om de NVWA te informeren van een verdachte situatie. Als er verhoogde sterfte of eilegdaling of voeropnamedaling wordt gezien die vastgelegde grenzen overschrijdt (maar niet exponentieel is), moet de pluimveehouder een dierenarts om advies vragen. De dierenarts moet inschatten of de situatie kan zijn veroorzaakt door een aviaire influenza virus. Men kan dan ook monsters voor uitsluitdiagnostiek insturen om aviaire influenza als oorzaak uit te sluiten”, legt Elbers uit.
Jaarlijks bemonsterd
„Verder kan het voorkomen dat aviaire influenza virus introducties worden opgemerkt in de serologische surveillance door antistofdetectie: Alle pluimveebedrijven in Nederland worden één keer per jaar bemonsterd, de uitloopbedrijven en kalkoenbedrijven vaker”, vertelt Elbers.
„Het kan dan voorkomen dat er een introductie van aviaire influenza virus heeft plaatsgevonden ver voor de monstername, de kans is dan klein dat er nog circulerend LPAI H5 of H7 virus wordt gevonden op het pluimveebedrijf ten tijde van de serologische bemonstering.
Als pluimveehouders wel verhoogde sterfte zien of een eilegdaling/voeropname daling bij hun pluimvee, maar geen uitsluitdiagnostiek doen en geen advies van een dierenarts vragen, dan nemen ze bewust een risico. Als het onverhoopt een infectie is met een LPAI virus van subtype H5 of H7 is, kan er namelijk een mutatie optreden naar HPAI virus. Als dit in een pluimveedicht gebied optreedt, kan dit catastrofale gevolgen hebben, zoals we hebben gezien in 2003. Laten we daarom hopen dat de Nederlandse pluimveehouders op tijd aan de bel trekken bij een verdachte situatie, zoals dat in de jaren na 2003 ook meestal het geval is geweest.”