Biologische leghennen: monitoring in de opstart voorkomt problemen
De opfokperiode en een soepele opstart van 17 tot 30 weken bepalen voor een groot deel het succes van een leghennenkoppel. Door in deze periode de koppel regelmatig te beoordelen, hennen te onderzoeken en ziekten te monitoren, kunnen de eerste tekenen van problemen of ziekten vroegtijdig herkend worden voordat ze escaleren.
Onze data tonen aan dat de meest voorkomende problemen in de opstartperiode zijn: darmgezondheidsproblemen (subklinische coccidiose of Clostridium), IB-infecties, wormen, bloedluizen, en diverse management-gerelateerde problemen, zoals opdrogers, matige water- of voerkwaliteit, mycotoxinen contaminatie en slecht klimaat. Door te monitoren kunnen deze problemen veelal voorkomen worden.
Bloedonderzoek en serum opslaan
Bloedonderzoek naar antistoffen tegen bijvoorbeeld het Egg Drop Syndrome (EDS) of Infectieuze Bronchitis (IB) virus geeft waardevolle informatie om de bescherming na EDS-vaccinatie in kaart te brengen (nulmeting, enkele dagen na opzet) of een recent doorgemaakte IB-infectie aan te tonen (‘gepaard’ onderzoek, d.w.z. voor en na infectie). Het gericht monitoren van koppels kan met vers afgenomen bloed, maar het is beter om het serum van bloedmonsters met een bepaalde regelmaat in te vriezen (15 sera per stal). Idealiter te beginnen met een nulmeting en vervolgens elke 3 maanden.
Mestonderzoek
De gezondheid van het maagdarmkanaal kan men beoordelen door het doen van sectie op geselecteerde hennen en door het nemen van voldoende (>50) verse, gemengde mestmonsters. Hierin kan men het OPG bepalen, aantal oöcysten per gram en differentiatie van stammen, en tevens het EPG, aantal wormeieren en differentiatie. Het OPG zegt iets over de coccidiose infectiedruk in de stal. In Nederland worden biologische hennen in de opfokperiode tegen 7 verschillende Eimeria stammen gevaccineerd. Het OPG is dus licht positief (< 1.000) in de opstartfase, maar als het OPG doorstijgt naar waarden variërend 10.000-50.000, dan is er sprake van een (sub) klinische infectie, afhankelijk van de stam. Dit laatste kan het aanslaan van een Clostridium infectie versnellen, met necrotiserende enteritis tot gevolg. EPG zegt iets over wanneer en met welke wormsoorten de koppel besmet raakt. Als een stal goed is gereinigd en ontsmet zal het EPG tot 22-23 weken negatief blijven. De hennen pikken een eerste besmetting meestal op vanaf het moment dat ze naar buiten gaan. Afhankelijk van de cyclus van de wormsoort (3-4 weken) wordt een koppel meestal vanaf 24-25 weken licht positief. Bij het waarnemen van enkele haar- of lintwormeieren is ontworming direct noodzakelijk, bij spoelwormeieren vanaf een EPG van 250-500. Als het bedrijf een geschiedenis heeft van histomoniasis (blackhead), dan dient ook bij het waarnemen van enkele Heterakis (kleine spoelworm) eieren direct actie ondernomen te worden.
Wateronderzoek
Koud, fris en schoon water is essentieel voor leghennen, zeker in de opstart als ze gaan leggen. In de leegstand worden de drinkwaterleidingen in het algemeen goed gereinigd en ontsmet. Toch is het goed om het hele drinkwatersysteem bij opzet te controleren (werken alle nippels?) en een watermonster bacteriologisch en op gisten/schimmels te laten onderzoeken. Het advies is om dit elke 3 maanden te herhalen. Omdat het watersysteem regelmatig gebruikt wordt om voedingssupplementen toe te dienen, kan vervuiling optreden en een bio-film ontstaan. Het water wordt dan minder smakelijk en bacteriën, gisten en schimmels kunnen gaan groeien. Dit beïnvloedt de wateropname en kan leiden tot darmgezondheidsproblemen.
Bloedluismonitoring
Tijdens de leegstand worden stallen meestal (droog, nat) gereinigd en vervolgens ontsmet, of wordt de stal gedurende 2 dagen tot de kern verhit (Thermokill). Daarnaast wordt dan vaak ook een behandeling met silicaten toegepast om de groei van de bloedluispopulatie in de opstartfase af te remmen. Of dit plan van aanpak tegen de bloedluis problematiek succesvol is hangt af van meerdere factoren, zoals: het besmettingsniveau op het eind van de vorige ronde, duur van de leegstand, methode van schoonmaken, silica-behandeling, tijd van het jaar, bloedluisvrije opfokhennen en transportmiddelen enzovoorts. Door vanaf het moment van opzet de bloedluispopulatie elke 4 weken met speciale bloedluisvallen te monitoren, kan worden aangetoond wanneer en op welke plaatsen in de stal de populatie begint te groeien (hotspots) en kan tijdig worden ingegrepen.