Fotoserie: Coccidiose verhoogt voederconversie en verlaagt groei
De druk van coccidiose is te meten door de oysten te tellen in verse mest of strooisel, dit geeft een goede indicatie van de mate van besmetting. Om de schade in kaart te brengen die een besmetting geeft, is het noodzakelijk om verschillende parameters te bekijken, zoals het stalbeeld, de conditie van de darmen bij sectie en de mest. Coccidiose is ook n van de belangrijkste predisponerende factoren voor bacterie enteritis (dysbacteriose en/of necrotiserende enteritis).
Om al de bovenstaande redenen is een doeltreffende coccidiose preventie van cruciaal beland. Coccidiostatica in het voer en behandelingen voor coccidiose zijn wereldwijd nog steeds de meest gebruikte middelen ter preventie van coccidiose. Deze producten hebben nog steeds vele voordelen doch kan een verlaagde gevoeligheid van Eimeria parasieten optreden indien een product lang of in te lage dosering wordt gebruikt. Hierbij kan kruisresistentie ook nog een rol spelen, wanneer producten uit dezelfde klasse coccidiostatica eerder gebruikt zijn. Door de verminderde wachttijd voor bepaalde monovalente ionoforen en nicarbazine is het gebruiksgemak verhoogd, maar ook het gebruik toegenomen, met meer kans op resistentie. Daardoor is er inzake coccidiose preventie nood aan een alternatieve benadering.
Rotatieprogrammas waarbij coccidiostatica met een verschillend werkingsmechanisme afgewisseld worden is n benadering. Een andere benadering is het op regelmatige tijdstippen gebruiken van coccidiose vaccins als deel van een lange termijn preventiestrategie.
Bij een Belgische veldstudie op 8 bedrijven met een voorgeschiedenis met klinische uitbraken van coccidiose, werden de zoechnische resultaten voor, tijdens en na vaccinatie bekeken. Gedurende vaccinatie werden geen coccidiostatica gebruikt , hetgeen bij vaccinatie ook niet gebruikt mag worden. Hieronder zijn enkele van de resultaten afgebeeld. Hierbij staat CW voor cycli voor vaccinatie, CTV voor cycli tijdens vaccinatie en CNV voor cycli na vaccinatie.
Vaak is de opvatting dat het moeilijk is om de zoechnische resultaten te behalen tijdens vaccinatie in vergelijking met het gebruik van coccidiostatica in het voer. Bovenstaande data laten dat niet zien. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat in de cycli voor en tijdens vaccinatie geen significant verschil zit in de gemiddelde groei, lichaamsgewicht, voerconversie en EPEF. Na de vaccinatie is zelfs een significant verbeterde voederconversie en EPEF waar te nemen. Dit kan het resultaat zijn van het meer gevoelig maken van de coccidiose populatie voor coccidiostatica door de introductie van gevoelige vaccinstammen. Dit is in overeenstemming met eerdere onderzoeken van Mathis en Broussard en Peek en Landman.
Vaccineren tegen coccidiose is daarom een te overwegen strategie bij klinische coccidiose problemen, maar kan dus ook routinematig in een rotatieprogramma toegepast worden.