Regelen van de relatieve luchtvochtigheid
In Europa wordt de score op pododermatitis gebruikt als indicatie van welbevinden van de koppel. Als het maximaal toegestane aantal gevallen van pododermatitis overschreden wordt, leidt dat tot verlaging van het aantal toegestane kuikens op de betreffende vleeskuikenbedrijf.
Vocht in de stal ontstaat door het verwarmingssysteem, het drinksysteem en door de dieren. De relatieve luchtvochtigheid kan alleen verlaagd worden, door de luchttemperatuur te laten stijgen; bij elke graden Celsius dat we de lucht verwarmen, vermindert de relatieve luchtvochtigheid met 4,5 procent. Warme lucht is lichter dan koude lucht en in de stal zit de warmste lucht het dichtst bij het plafond.
Hoe langer we de koude lucht van buiten, dicht bij het plafond houden, hoe beter we de temperatuur van deze lucht kunnen verhogen zodat we daarvan de relatieve luchtvochtigheid kunnen verlagen of het vochtopnemend vermogen kunnen vergroten.
Bijvoorbeeld lucht van 5C kan 6,4 ml water per kubieke meter bevatten voordat het verzadigingspunt wordt bereikt - waarbij condensatie optreedt - terwijl bij 30C lucht 32,4 ml water per kubieke meter kan bevatten voordat het verzadigingspunt bereikt wordt; kortom vijf keer zoveel water.
Een andere manier om ernaar te kijken: als je lucht met 100 procent relatieve luchtvochtigheid van 5C verwarmt naar 30C, daalt de relatieve luchtvochtigheid naar 20 procent! Dus koude lucht die wordt verwarmd en uitzet, heeft een groot wateropnemend vermogen en kan water uit onze kippenstal verwijderen; als we de lucht maar verwarmen en de verzadigde lucht afvoeren.
Van het water dat het kuiken consumeert wordt 70 tot 75 procent afgegeven aan de lucht en het strooisel. Het ventilatiesysteem moet vochtophoping in de stal voorkomen door de binnenkomende lucht goed te verwarmen met de warme lucht in de nok van de stal, en de vochtige lucht te verwijderen door een adequate luchtuitwisseling (minimum ventilatie).
Omdat kuikens koudbloedig zijn, is er tijdens de eerste dagen op het vleeskuikenbedrijf een externe warmtebron nodig om hun lichaamstemperatuur op peil te houden. Tijdens de opstart van een koppel moeten de volgende drie temperaturen in de gaten worden gehouden:
- Lichaamstemperatuur van het kuiken
- Vloertemperatuur
- Luchttemperatuur (in relatie tot de relatieve luchtvochtigheid)
De lichaamstemperatuur kan worden gemeten met een kinderoorthermometer; plaats deze voorzichtig in de cloaca van het kuiken. De ideale lichaamstemperatuur van een kuiken is 40,5C en moet tussen de 40 en 40,5C blijven.
Voordat de kuikens arriveren, is het belangrijk dat de juiste vloer/strooiseltemperatuur wordt bereikt; kuikens verliezen namelijk veel warmte via de pootjes. Als de pootjes van de kuikens koud worden, gaat hun lichaamstemperatuur omlaag en worden de kuikens minder actief omdat ze energie proberen te besparen. Daardoor eten en drinken de kuikens minder en dat leidt tot ongelijke groei waardoor de uniformiteit van het koppel achteruitgaat.
De gemiddelde variatiecoficit (CV) van een koppel vleeskuikens van n dag oud is 7,88 en de pluimveehouder zou de CV van het koppel tussen en 8 en 10 moeten houden; welke CV een koppel vleeskuikens precies krijgt is in hoge mate afhankelijk van de omgevingsfactoren en het management tijdens de eerste week. Om de juiste vloertemperatuur te krijgen voordat de kuikens arriveren, moet de stal 48 uur worden voorverwarmd zodat een minimum strooiseltemperatuur van 32C ontstaat. Als de stal een betonnen vloer heeft, moet het beton een minimum temperatuur van 28C krijgen en het beton moet 24 uur op deze temperatuur blijven voordat de kuikens worden opgezet.
De strooiseltemperatuur wordt vaak even tussendoor gemeten op enkele willekeurige plaatsen bij het opzetten van het koppel kuikens. Een meer structurele meting toont hoe gelijkmatig de strooiseltemperatuur werkelijk is. De beste manier om in de stal de uniformiteit van de strooiseltemperatuur te beoordelen, is door in de lengte van het gebouw elke zes meter een meting te doen in drie rijen naast elkaar. Door vervolgens in Excel een grafische voorstelling te maken, wordt inzichtelijk hoe gelijkmatig de strooiseltemperatuur is bij het opzetten.
Tijdens de opstart periode moet ook de luchttemperatuur zorgvuldig gecontroleerd en bewaakt worden. De minimum staltemperatuur mag nooit lager worden dan 1C onder de ingestelde temperatuur. Dat vraagt om een heteluchtverwarmingssysteem met een capaciteit die groot genoeg is. Als de minimum buitentemperatuur in de winter boven het vriespunt ligt, is minimaal een capaciteit nodig van 0,07 kWh per kubieke meter stalinhoud; met een buitentemperatuur die in de winter onder nul ligt, is de verwarmingscapaciteitsbehoefte 0,10 kWh per kubieke meter stalinhoud. Alle sensoren moeten op kuikenhoogte worden geplaatst en worden geijkt voordat de kuikens arriveren.
Kuikens van kuikens van jonge moederdieren zijn kleiner en hebben meer warmte nodig om hun optimale lichaamstemperatuur vast te houden dan grotere kuikens. Kleinere kuikens hebben een hogere lichaamsoppervlak-lichaamsgewicht ratio, en daarom verliezen ze meer warmte dan grotere kuikens.
In alle gevallen zijn de kuikenstal, het kuikentransport en het broedproces belangrijke managementgebieden waarmee de optimale prestaties van de vleeskuikens bereikt kunnen worden; en bij koud weer is dat een stuk moeilijker. Gebrek aan inzicht en te weinig meten en registreren van de omgeving waaraan zowel het ei als het kuiken tijdens de eerste week worden blootgesteld, zullen de prestaties en de uniformiteit van het koppel verkleinen.