Veehouderij belangrijke sleutel in kringlooplandbouw
Veehouderij wordt volgens Wageningen UR geregeld getypeerd als een inefficit proces waarin de omzetting van door dieren opgenomen voedsel in eindproducten (eieren, vlees, zuivel) gepaard gaat met wezenlijke verliezen. Vanuit een optiek van ketenefficitie is dat ook zo: ruwweg tussen 5 procent (rundvlees) tot 50 procent (pluimveevlees) van de voerinput wordt omgezet in dierlijk product). Vanuit de optiek van het integrale voedselproductie systeem ligt dat genuanceerder. Vee kan in de rol van sluiten van kringlopen, gericht op optimalisatie van gezonde voedselproductie per eenheid grondstof of land, een wezenlijke bijdrage leveren aan een meer duurzaam voedselproductiesysteem.
Co-producten levensmiddelenindustrie
In een kringloopsysteem zal volgens de Wageningse onderzoekers de veehouderij ook zo veel mogelijk voer gebruiken dat afkomstig is van bodems die ongeschikt zijn voor akkerbouw en zal er maximale toepassing van co-producten uit de levensmiddelenindustrie in diervoerproductie zijn. Concurrentie tussen veevoederteelten en plantaardige productie voor menselijke consumptie wordt vermeden. Dierlijke en plantaardige productie zijn getegreerd, waarbij de dierlijke productie is afgepast aan wat er aan kringloop voeders beschikbaar is.
Ruim de helft van dit diervoeders bestaat uit co-producten uit voornamelijk de levensmiddelenindustrie. Deze co-producten zijn niet of minder geschikt voor humane consumptie. Voorbeelden zijn bierbostel dat overblijft bij het bierbrouwproces en cacaodoppen bij de productie van chocola en aardappelpersvezels.
Eiwitefficitie en omzetting
Wanneer in de efficiency van omzetting van voer in dierlijk eindproduct rekening wordt gehouden met de geschiktheid ervan voor humane consumptie, wordt de rol van vee duidelijker. Bijvoorbeeld, een Nederlandse koe produceert 3,5 maal zoveel eiwit in melk geschikt voor menselijke consumptie, dan ze zelf aan eiwit eet wat mensen ook hadden kunnen eten. Kortom, als varkens, koeien en kippen producten gevoerd worden die mensen niet kunnen of willen eten (gras, bijproducten, insecten), dan worden deze stromen omgezet in hoogwaardige eiwitrijke producten en levert vee een netto bijdrage aan duurzame voedselvoorziening.
Optimale omvang dierlijke eiwitproductie
Wageningen UR stelt dat hoe beter de kringlooplandbouw is ingericht, hoe hoger de optimale balans dierlijke en plantaardige eiwitproductie ligt. In het huidige landbouwsysteem met beperkte kringlooppraktijk is het ecologisch optimum van eiwitproductie naar verwachting ongeveer 25/75. In een goed en doordacht georganiseerde kringlooplandbouw met vrijwel volledige verwaarding van landbouwbiomassa door vee die anders onbenut blijft, zal dat ongeveer 45/55 kunnen zijn. Momenteel is de verhouding in de Nederlandse eiwitproductie 70:30 dankzij importen van diervoedergrondstoffen en een markt die wordt gekenmerkt door overmatige consumptie van dierlijke eiwit. In Nederland is de gemiddelde dagelijkse consumptie van dierlijk en plantaardig eiwit 74 respectievelijk 35 gram, ofwel totaal 109 gram eiwit waar de behoefte van een mens op 60 gram ligt.
Kleinere veestapel
Veehouderij in een circulair voedselsysteem zorgt voor een kleinere behoefte aan land en fosfaat, maar de veestapel in een circulair voedselsysteem is ook beperkt, concluderen de onderzoekers. Het aantal dieren is afgepast aan de beschikbaarheid van diervoeders uit bijproducten, reststromen en gras van marginaal land in het huidige landbouwregiem van lineaire, gescheiden productieketens en in een circulaire voedselproductie van getegreerde productieketens.